|
Socialisatie |
HET SOCIALISEREN VAN PUPS Vanaf de geboorte tot aan de volwassenheid doorlopen pups een aantal fasen. Fasen waarin van alles gebeurt en/of hoort te gebeuren om ervoor te zorgen dat het lichamelijk en geestelijk gezonde honden worden. De eerste twee fasen, de neonatale fase (0-2 weken) en de daarop volgende overgangsfase (de derde week) laten we verder onbesproken. Wellicht de belangrijkste fase in het leven van de hond is de socialisatiefase. Deze loopt van het einde van de derde week tot ongeveer 12 weken en wordt vaak de primaire socialisatiefase genoemd. Daarna komt de secundaire socialisatiefase die loopt vanaf 12 weken tot aan de puberteit. Deze fase wordt ook wel angstfase genoemd.
WAT IS SOCIALISATIE EN INPRENTING ? Bij pasgeboren zoogdieren zien we na de geboorte snelle, kortdurende leerprocessen optreden, waarbij het jong en het moederdier elkaars kenmerken leren en elkaar zo kunnen herkennen. Deze leerprocessen treden op gedurende een korte, gevoelige fase en staan bekend als INPRENTING. De inprentingfase variëren bij de verschillende diersoorten in duur van een uur tot ongeveer twee dagen. Ook bij de hond vindt waarschijnlijk inprenting plaats: de pups en de teef leren elkaar in de eerste paar dagen herkennen aan geur (geurinprenting). Bij honden vinden naast inprenting identieke leerprocessen plaats, die meer uitgerekt zijn in de tijd. Deze leerprocessen, die gedurende een gevoelige fase van lange duur optreden, staan bekend als SOCIALISATIE. Socialisatiefasen duren enkele weken (de rat) tot enkele jaren (de mens). Tijdens de socialisatie leert het dier de kenmerken van het wezen of de wezens die zich gedurende die gevoelige periode in zijn directe omgeving bevindt of bevinden en met hem omgaat/omgaan. De consequenties kunnen meerledig zijn: aan dat wezen bindt de pup zich; de pup gaat ten tweede later met deze wezens normaal om. Ten derde zal de hond in volwassenheid dat wezen niet als prooi behandelen. Zowel de effecten van inprenting als die van socialisatie zijn moeilijk te veranderen. In deze gevoelige fase doet men er goed aan de pups tevens allerhande gebeurtenissen te laten overkomen, zoals hieronder verder wordt aangegeven. Nu zijn er in de socialisatiefase verschillende zaken waar we met onze huisdieren mee te maken hebben. In de eerste plaats kunnen we zeggen dat de primaire socialisatie voor een deel plaatsvindt bij de fokker en voor een deel bij de nieuwe eigenaar. Het moment van overplaatsing is dus belangrijk. In de tweede plaats hebben pups te maken met een periode van weinig angst, natuurlijke nieuwsgierigheid en groot herstelvermogen en een periode waarbij geleidelijk de natuurlijke vluchtneiging belangrijker wordt en de honden in de angstfase komen. Het mag duidelijk zijn dat al deze facetten een belangrijke rol spelen bij de socialisatie van pups. Vanaf de derde tot de achtste week zijn de pups nog steeds in het nest en draagt de fokker de verantwoordelijkheid voor de socialisatie. Vanaf vijf weken zal de natuurlijke nieuwsgierigheid geleidelijk wat minder sterk worden en de natuurlijke vluchtneiging wat sterker. In de socialisatiefase heeft het gedrag van de moederhond een grote invloed op de pups. We spreken hier van het maternale effect. Als de moederhond heel angstig reageert op visite, kindertjes, sterke geluidsprikkels en dergelijke dan is er een mogelijkheid dat de pups dit van haar overnemen. Bij het opfokken van pups is het dan ook van belang dat de moederhond geen negatieve invloeden heeft op de ontwikkeling van pups. De fokker moet daarbij zorgdragen voor het aanbieden van voldoende prikkels. De pups moeten leren dat er allemaal verschillende soorten mensen bestaan, van klein tot groot, van jong tot oud, van dik tot dun, van behaard tot kaal en van blank tot zwart. De pups moeten eveneens leren dat er allerlei verschillende soorten honden bestaan, die er anders uitzien dan de teef. Er is aangetoond dat honden, die in fysiek contact komen met verschillende mensen (zowel jong als oud) en dat honden, die in fysiek contact komen met verschillende rassen, op volwassen leeftijd mensen en honden niet ervaren als bedreigend en evenmin als potentiële prooi. Bij onvoldoende socialisatie aan bijvoorbeeld mensen kunnen, in aanleg uitstekende honden, een kennelsyndroom overhouden. Dit houdt in dat zij altijd angstig zullen zijn ten aanzien van mensen. De gevolgen van slechte socialisatie zijn deels rasafhankelijk. Uit de literatuur (Scott & Fuller, 1975) blijkt dat Terriërs hier minder gevoelig voor zijn dan bijvoorbeeld Beagles. Vast staat echter wel dat als er te weinig socialisatie plaatsvindt in een te arme omgeving de gevolgen desastreus kunnen zijn. Men kan verwachten dat het resultaat nog ernstiger wordt als bij paring gebruik is gemaakt van bange ouders. Er is aangetoond dat dieren, die een goede socialisatie doorlopen en daarbij in contact komen met nieuwe dingen zoals de stofzuiger, knallen, paraplu’s etc., later beter in staat zijn andere nieuwigheden te verwerken. Dit betekent dat de pup bij de fokker dit type gebeurtenissen moet meemaken. Naast de fokker speelt de nieuwe eigenaar bij socialisatie een belangrijke rol. Vanaf gemiddeld een leeftijd van acht weken zullen de pups naar de nieuwe eigenaar gaan. Deze moet doorgaan met socialiseren. De pup moet steeds weer met gebeurtenissen in contact gebracht worden. Goede voorbeelden hiervan zijn de markt, het treinstation en de bushalte, het schoolplein, vuilniszakken die buiten liggen etc. Maar ook trimmers, andere honden, visite, stofzuigers, vallende sleutelbossen en ga maar door. Het is wel belangrijk om te weten dat de natuurlijke vluchtneiging steeds meer de overhand krijgt bij de pups. De rol van de nieuwe eigenaar is dan ook uitermate belangrijk in het socialisatieproces. Als de pup iets nieuws ziet waar hij van schrikt mag de nieuwe eigenaar de pup niet troosten of optillen of zelfs weglopen. Hiermee wordt anders bevestigd dat de prikkel inderdaad bedreigend is. De pup leert dit razendsnel, hij is immers in zijn angstfase en het zal later moeilijk zijn hem te leren dat deze prikkels helemaal niet bedreigend zijn. Een dergelijk foutief troosten leidt tot het aanleren van angst. Dit is een conditioneringsfout. In een dergelijke situatie dient de baas zich neutraal op te stellen en net te doen of er niets aan de hand is. Vanaf een week of twaalf komen de pups in de secundaire socialisatiefase. Omstreeks deze leeftijd wordt de natuurlijke vluchtneiging belangrijk. Het is zelfs heel goed mogelijk dat pups op een leeftijd van acht weken nog niet onder de indruk waren van bepaalde prikkels dit nu wel zijn. De baas moet in deze periode dan ook doorgaan met socialiseren. Steeds weer opnieuw moet de hond blootgesteld worden aan nieuwe en/of bekende prikkels. Nog steeds mag de baas angstgedrag niet ‘belonen’ door de hond gerust te stellen. Het niet meer blootstellen aan prikkels gedurende de secundaire socialisatie kan zelfs leiden tot desocialisatie, hoe goed de primaire socialisatie ook kan zijn geweest. De hond kan in dat geval alsnog angstig worden voor mensen, honden of gebeurtenissen. De effecten van slechte socialisatie zij voor de baas en hond sterk negatief, de hond is angstig en kan angstagressie gaan ontwikkelen. Een tweede negatief effect is, dat de hond een kind of een hond kan gaan zien als prooi en erop kan gaan jagen. Een deel van die agressie tussen honden onderling kan zo worden verklaard. Omdat de effecten van socialisatie moeilijk omkeerbaar zijn, ontstaan zo langdurige en vaak ernstige problemen. Socialisatiefouten zijn meestal slechts een deel te herstellen en men moet daartoe een zeer grote investering doen in tijd en moeite. Helemaal goed wordt een slecht gesocialiseerde hond nooit. Nancy Koper
|